Het Kennisnetwerk Biociden (KNB Kennisnetwerk Biociden (Kennisnetwerk Biociden )) en de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) organiseerden op 14 november 2016 een discussiebijeenkomst over (knelpunten rond) desinfectiemiddelen in de gezondheidszorg.Het doel van de bijeenkomst was het delen van kennis over de biocidenregelgeving en de beoordeling van desinfectiemiddelen en het bespreken van de knelpunten rond het gebruik van en de regelgeving voor desinfectiemiddelen.

Er waren meer dan 100 bezoekers uit alle delen van het land aanwezig bij het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ), waar de bijeenkomst werd gehouden. Het grootste deel van de aanwezigen waren deskundigen infectiepreventie, maar ook adviseurs, arbeidshygiënisten, beleidsmedewerkers, producenten en leveranciers waren goed vertegenwoordigd.

De bijeenkomst bestond uit twee delen. Het eerste deel was vooral informatief met enkele presentaties over de huidige stand van zaken rondom desinfectiemiddelen. Het tweede deel bestond uit een discussiegedeelte aan de hand van een aantal stellingen.

Discussie aan de hand van stellingen

Hieronder wordt de inbreng vanuit de aanwezigen weergegeven. Het gaat dus om de weergave van (soms individuele) meningen of reacties van de aanwezigen.

Er zijn 5 momenten van handhygiëne (WHO-beleid). Het blijkt echter dat de (Cumulatieve) compliance -het aantal keren dat handhygiëne wordt toegepast gekoppeld aan die 5 momenten- in Nederland zwak is (circa 20%). Hoe zou dit kunnen worden verbeterd? Het idee is dat minder dan 5 momenten de compliance al zou verbeteren. Aan de hand van dit uitgangspunt zijn de eerste stellingen besproken.

Stelling 1: Van de 5 momenten voor handdesinfectie kan ‘na handcontact met de patiënt’ vervallen.

Stelling 2: Van de 5 momenten voor handdesinfectie kan ‘na handcontact met de directe omgeving van de patiënt’ vervallen.

  • Vijf momenten is wel erg veel en meestal praktisch niet haalbaar.
  • Vier momenten zouden zeker moeten blijven bestaan. Het moment van handenwassen na handen geven (stelling 1) of na handcontact met de directe omgeving (stelling 2) zou eventueel achterwege gelaten kunnen worden.
  • Er bestaat ook de optie geen hand te geven, maar wordt in de zaal verschillend over gedacht.

Stelling 3: Handdesinfectantia met een contacttijd korter dan 30 seconden verhogen de compliance.

  • De compliance wordt niet gemeten aan de contacttijd, maar in het aantal momenten. Dus langere of kortere contacttijd is geen onderdeel van de compliance zoals die nu gemeten wordt.
  • De werkzaamheid wordt beoordeeld op basis van standaardtesten die 30 seconden duren.
  • De contactduur verkorten is wel prettig voor het gebruik. 30 seconden vochtig houden is lastig, men moet het middel vaker opbrengen.
  • Handdesinfectie wordt nogal eens overgeslagen voorafgaand aan het aantrekken van handschoenen, omdat dit met vochtige handen lastig is.

Stelling 4: Binnen de gezondheidszorg moeten handdesinfectantia altijd werken tegen bacteriën, gisten en álle virussen (volledige virusclaim).

Veel zijn het erover eens dat het ideaal is als één middel tegen alles kan worden ingezet en snel werkt, zodat er geen verkeerde keuzes gemaakt kunnen worden. Dit is echter niet realistisch en zou leiden tot onnodig hoge concentraties of agressieve middelen, die over het algemeen niet gebruiksvriendelijk zijn en bijvoorbeeld huidproblemen kunnen geven. Daarnaast kunnen gedifferentieerde claims ook positief zijn, bijvoorbeeld bij specifieke uitbraken heb je meer aan een product dat met een korte inwerktijd krachtig werkt tegen dat specifieke virus, dan aan een product dat een langere inwerktijd heeft, maar werkt tegen meer virussen.

Stelling 5: Desinfectie van een stethoscoop is nodig na elk gebruik.

Men was het er bijna unaniem over eens dat dit praktisch niet haalbaar is, hoewel het wel logisch zou zijn omdat desinfectie na elk handcontact wel moet. De stethoscoop moet wel één keer per dag gereinigd worden, zoals nu in de voorschriften, volgens het spalding principe (intacte huid). Verder werd opgemerkt dat de compliance voor desinfectie van de stethoscoop omhoog zou gaan als reinigen voorafgaand aan desinfectie niet zou hoeven.

Stelling 6: Voor oppervlakken zijn desinfectantia nodig die binnen 5 minuten 99,999% van de aanwezige micro-organismen doden.

Dit is de huidige eis (log 5 reductie). De gedachte achter de 5 minuten was dat dit de minimale tijd is waarbinnen een nieuwe patiënt/andere persoon de ruimte weer in gebruik neemt/betreedt. Dus gebaseerd op een inschatting. De industrie geeft aan dat men moet overwegen wat de behoefte is en daar het product op kiezen: bijvoorbeeld alcohol pak je voor een snelle afdoding, maar met een korte werking. Heb je desinfectie voor de langere termijn nodig dan kun je beter kiezen voor quaternaire ammoniumverbindingen.  Die werken minder snel, maar het effect blijft langer aanwezig. De reactie van de sommige eindgebruikers hierop is echter dat er zoveel momenten zijn dat je moet desinfecteren, dat je het praktisch niet haalbaar is om steeds te kiezen wat je in welke situatie nodig hebt.

Verder werd opgemerkt dat niet alles altijd toepasbaar is op alle voorwerpen en oppervlakken. Een bed desinfecteren met chlooroplossing gedurende bepaalde tijd is niet uitvoerbaar. Ook een kamer 5 minuten nat houden met chloor is niet werkbaar. Bovendien is dat wat betreft gezondheid van de medewerker ook niet gewenst. Er komt een nadrukkelijke vraag om alternatieve middelen vanuit de zaal.

Stelling 7: Het is goed dat desinfectantia voor oppervlakken binnen de gezondheidszorg altijd tegen alle virussen moeten werken (volledige virusclaim).

Dit zou ideaal zijn, maar in de praktijk heb je dan vaak overdreven zware middelen nodig. Als het poliovirus uit de test kan, kunnen minder agressieve middelen worden toegepast die dus beter toepasbaar zijn op allerlei materialen. Voor oppervlakken zijn er geen middelen met een partiële claim! Dus dit is (nu nog) geen mogelijkheid.

Stelling 8: De omschrijving: ‘Werkt tegen virussen met een envelop’ op het etiket is voldoende duidelijk voor biociden voor de gezondheidszorg.

Vanuit de zaal werd duidelijk dat men dit in de praktijk niet weet. Op de vraag van het Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden ) wat er dan wel op het etiket moet staan komt geen antwoord. Wel de opmerking dat je onderscheid zou kunnen maken tussen ‘laagrisico’ en ‘hoogrisico’ situaties. In dat laatste geval heb je dus meer bescherming nodig (en dus een zwaardere claim). Toetsing van de werkzaamheid gekoppeld aan de claim van alle biociden producten ligt bij het Ctgb. Maar de toetsing van medische hulpmiddelen met een CE-markering middelen niet! Dit maakt het voor de eindgebruikers allemaal erg onduidelijk.

Stelling 9: Kant-en-klare desinfectiedoekjes voor oppervlakken werken prima.

Er wordt gezegd dat deze doekjes dankbaar worden toegepast in onder andere de ambulancezorg en daar werkt het goed. Men doet er alles mee. Ze zijn ook handig voor de stethoscoop. Maar deze doekjes hebben vaak een CE-markering (medisch hulpmiddel) en dan weet je niet waartegen ze werken en of ze werken. De wens wordt geuit dat deze doekjes op korte termijn ook als biocide een toelating krijgen.

Stelling 10: De WIP zou voor de gezondheidszorg een voorkeurslijst moeten maken en bijhouden van toegelaten biociden met vermelding van indicaties en gebruiksaanwijzingen.

De industrie, in het bijzonder de zeepfabrikanten (NVZ) is het hier niet mee eens. Als middelen zijn toegelaten kunnen ze gebruikt worden; dit is niet aan de WIP. De WIP mag geen voorkeur aangeven. Je zou dan een lijst met álle goedgekeurde middelen moeten hebben. De NVZ wil hier best bij helpen. Vanuit arbeidshygiënisch oogpunt wordt opgemerkt dat een voorkeurslijst best nuttig zou kunnen zijn, vanwege bijvoorbeeld de blootstellingsrisico’s voor werkers of omdat producten in tabletvorm mogelijk veiliger zijn voor werkers dan producten in poedervorm.

Stelling 12: Gebruik van desinfectantia met een CE-markering moet worden toegestaan voor desinfectie van allerlei oppervlakken.

De zaal geeft aan moeite te hebben met middelen met een CE-markering. De werkzaamheid van die middelen is niet op een transparante manier getoetst door een beoordelende instantie. Ook wordt gezegd dat er misleiding is in de markt. Er zijn middelen met zowel een N-nummer (getest op bacteriën en gisten) en een CE-markering (getest op virussen). Op het product staat dan een virusclaim, maar je hebt geen idee hoe goed er is getest. Door het ook aanwezige N-nummer denk je dat ook de virusclaim door Ctgb is beoordeeld, maar dat is dan niet zo.

Stelling 15: Kosten die fabrikanten moeten maken voor de toelating van hun PT01 en PT02 desinfectantia zijn buitensporig, want niet terug te verdienen in de markt van de gezondheidszorg.

De industrie geeft aan dat de kosten voor een productautorisatie tussen de 30 en 50 k€ liggen. Die zijn vaak te hoog om het binnen een redelijke termijn terug te verdienen.
In Groot Brittanië, Frankrijk en Duitsland is onder nationaal overgangsrecht toegang tot de markt makkelijker en goedkoper. Het idee is dat het allemaal beter wordt als productautorisaties in de toekomst onder de Biocidenverordening worden aangevraagd.

Overige stellingen die vanwege tijdgebrek niet zijn behandeld:

  • Stelling 11: Meer gebruik van niet-chemische desinfectie in de gezondheidszorg dan nu, is goed mogelijk.
  • Stelling 13: Het onderscheid tussen licht en sterk verontreinigde oppervlakken is goed te maken.
  • Stelling 14: Zorginstellingen moeten beschikken over een breed assortiment aan desinfectantia.