De komende jaren werkt de Europese Commissie verder aan de invoering van de Biocidenverordening, niet aan het bijstellen van de verordening”, aldus Mario Nagtzaam, waarnemend hoofd biociden bij Directoraat-Generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van de Europese Commissie. Hij deed de uitspraken tijdens de netwerkbijeenkomst van het Kennisnetwerk Biociden op 18 april. Bijna honderd vertegenwoordigers van bedrijven, de overheid en kennisinstellingen voerden een levendige discussie.
Mario Nagtzaam gaf aan dat de Europese Commissie in 2020 het eerste rapport uitbrengt over de uitvoering van de regelgeving. Daarna is er een moment om met het Europees Parlement op de regelgeving te reflecteren.
In 2024 moet het werkprogramma zijn afgerond, waarin alle werkzame stoffen in biociden die sinds mei 2000 op de markt zijn Europees worden beoordeeld. “Deze deadline blijft van kracht”, aldus Nagtzaam. “Het werkprogramma is een belangrijk instrument, de werkzame stoffen die we nog moeten beoordelen gaan we ook beoordelen. Eén van de belangrijkste doelstellingen is de veiligheid van mens en milieu.”
Volgens Mario Nagtzaam heeft de Europese Commissie behoefte aan onderbouwde informatie over de problemen in de biocidensector: “We horen veel geluiden maar er zijn geen rapporten waar we naar kunnen verwijzen. Er zijn nauwelijks gegevens over marktvolumina van de biocidenmarkt en over de gevolgen als stoffen van de markt zouden verdwijnen. Dat er voor bepaalde toepassingen een te kleine markt zou zijn is niet zonder meer geloofwaardig. Het probleem kan ook zitten in te weinig samenwerking in de keten. Er is geen strategische onderzoeksagenda vanuit de biocidenindustrie.”
Op de agenda
Deze informatie is nodig om biociden hoger op de agenda te krijgen in Brussel. Volgens Mario Nagtzaam zijn er zeker mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven en de Nederlandse overheid om zaken te agenderen in Brussel. “Nederland heeft veel in te brengen op het gebied van biociden in Europa. Als een bedrijf iets wil inbrengen dan kan dat via de expertgroep (de CA-meeting) of via je overheid."
Als biociden hoger op de agenda staan, zou er meer geld vrij kunnen komen voor innovatie. “Er is binnen de Europese Unie en bij lidstaten geld voor innovatie. Het zou mooi zijn als deze middelen meer ingezet kunnen worden voor innovatie binnen de biocidensector.”
Innovatie is bijvoorbeeld nodig om nieuwe werkzame stoffen op de markt te brengen: “We zien weinig innovatie plaatsvinden of innovaties die weinig meerwaarde hebben. Het zou moeten zitten in nieuwe werkzame stoffen die op de markt komen. Het is lastig om innovatie binnen de keten op gang te brengen. Er is een grote afzetmarkt voor verf en cosmetica, maar we weten niet of fabrikanten van deze producten willen investeren in biociden.”
Het Europese beleid is erop gericht dat werkzame stoffen die voor uitsluiting in aanmerking komen van de markt af gaan. “We hebben tot nu toe maar één uitzondering gemaakt, en dat was voor rodenticiden. Daar is veel discussie over geweest in Europa, omdat het zulke vervelende middelen zijn. Maar de ontwrichting van de maatschappij is volgens de lidstaten te groot als we deze middelen niet meer zouden gebruiken.”
Zorgen en oplossingen
Bedrijven brachten hun zorgen naar voren over de hoge kosten van het stoftoelatingsproces. Ook werden zorgen geuit over tegenstrijdigheden tussen biocidenwetgeving en andere wet- en regelgeving. Bovendien werden knelpunten besproken in de beschikbaarheid van werkzame stoffen voor sommige productsoorten, zoals vloeistoffen die nodig zijn voor balsemen en opzetten (productsoort 22).
Tijdens de bijeenkomst is ook gezocht naar oplossingen. Het vormen van consortia is een mogelijkheid om kosten en kennis te delen. Meer inbreng bij openbare raadplegingen zou helpen om goede besluiten te nemen over werkzame stoffen die voor uitsluiting in aanmerking komen.